Alles wat je wilt weten over duurzame kleding kun je hier vinden. Informatie over voor en nadelen van verschillen duurzame en minder duurzame materialen, productielanden, keurmerken, en andere handige tips voor als je de sprong wil wagen naar een duurzamere en eerlijkere kledingkast.
De materialen pagina is geschreven door Barbera Kits
Het materiaal waarvan je kleding gemaakt is bepaalt hoe lang je er met plezier in rond kan lopen. Maar het bepaalt ook voor een belangrijk deel hoeveel impact jouw kleding heeft op het milieu. Veel om over na te denken dus. En wij zijn het helemaal met je eens: het is niet te doen om dat als consument bij elke nieuwe aanschaf allemaal na te gaan. Maar geen zorgen: wij hebben alles voor je op een rijtje gezet, zodat jij al dat denkwerk niet meer zelf hoeft te doen. Op deze pagina vind je een korte uitleg bij alle veel voorkomende kledingmaterialen, én een snelle keuzegids om je te laten zien welke materialen meer, en welke minder milieuvriendelijk zijn. En alsof dat nog niet genoeg is geven we je tot slot nog wat tips voor bij het shoppen: zo weet jij zeker dat je goed bezig bent bij je volgende aankoop!
De meest gebruikte kledingmaterialen zullen je waarschijnlijk bekend voorkomen: katoen, linnen, wol, en bekende synthetische stoffen zoals polyester en viscose. Maar wat maakt de stof nu precies uit voor de milieubelasting van een kledingstuk?
Nou, een heleboel. Ten eerste zijn er stoffen die moeilijk te produceren zijn, en stoffen waarbij de productie eenvoudiger is. Over het algemeen betekent ‘moeilijk te produceren’ ook: een hogere belasting van het milieu. Ten tweede zijn er stoffen die onderhoudsvriendelijk zijn (die je minder vaak en op lagere temperaturen kunt wassen, niet hoeft te strijken etc.) en stoffen die juist heel veel onderhoud vergen. En veel onderhoud betekent: juist, veel elektriciteit en water, en dus meer milieu impact. Soms komen er bij het wassen ook plastic deeltjes vrij uit je kleding, die bijdragen aan de plastic soep. En tot slot wordt een kledingstuk sneller oud als je het vaak wast, en kun je het dus minder lang dragen.
De belangrijkste kenmerken die bepalen hoe belastend de productie van een soort textiel is voor het milieu zijn: 1) de hoeveelheid water die nodig is voor de productie, 2) de chemicaliën (bijvoorbeeld pesticiden en kunstmest) die gebruikt worden en in het grondwater terecht komen, 3) effecten op bodem erosie, 4) de hoeveelheid vezels die uit één plant of andere vaste hoeveelheid rauw materiaal gewonnen kan worden (de productiviteit van het materiaal zou je kunnen zeggen), 5) de hoeveelheid energie die nodig is voor productie, en 6) de eventuele omgang met dieren, wanneer die de leverancier van het materiaal zijn (zoals bij wol of zijde).
Alles op een rijtje:
In een eerdere blogpost legden we het verschil tussen natuurlijke en synthetische vezels uit: Natuurlijke vezels worden gewonnen uit natuurlijke bestanddelen als katoen (de katoenplant) of hennep (de hennepplant). Synthetische vezels zijn “gemaakte” vezels, verkregen door het door chemische bewerking van stoffen. Zo kunnen er bijvoorbeeld vezels gemaakt worden uit aardolie: het welbekende polyester.
Goed om te onthouden: ‘synthetische vezels’ zijn over het algemeen ethischer geproduceerd, maar zeker niet per definitie milieuvriendelijker dan natuurlijke vezels.
Hieronder leggen we uit hoe duurzaam elk materiaal is, en waarom. We beginnen met de natuurlijke materialen, daaronder komen de synthetische stoffen aan bod. Eerst nog even een algemene introductie over het verschil tussen natuurlijk en synthetisch: doordat synthetische stoffen niet van dieren of uit de landbouw komen zijn er geen kunstmest of pesticiden nodig, wordt er minder water verspild en is er geen risico op slechte arbeidsomstandigheden op het land. Daar staat tegenover dat het winnen van de grondstof voor synthetisch materiaal, voornamelijk is dat ruwe olie, allerminst milieuvriendelijk is. Een aantal bekende stoffen, zoals polyester, elastaan en nylon, behoren tot de zogenaamde ‘polyamiden’: stoffen die gemaakt zijn van plastic, dat op haar beurt vaak gemaakt wordt van ruwe olie. Eenmaal uit de grond gepompt moet die olie ook nog eens door een uitvoerig chemisch bewerkingsproces om er stof van te maken. Ook dat draagt niet bepaald bij aan een groene toekomst. Tot slot draagt synthetisch materiaal bij aan de plastic soep, omdat er in synthetische vezels minuscule plastic deeltjes zitten die via onze wasmachines, in het afvalwater en vervolgens in de oceaan terecht komen. Hier leggen we dat verder uit, en vertellen we hoe je jouw was minder bij laat dragen aan de plastic soep. Hieronder vind je meer details over de specifieke synthetische stoffen die je in kledingwinkels terug kunt vinden.
Laten we beginnen met een klassieker: katoen. In bijna 40% van onze kleding wordt katoen verwerkt. De katoenplant wordt al duizenden jaren verbouwd om er stof van te maken. Maar in de huidige tijd zijn we daar wel erg enthousiast mee bezig: wereldwijd wordt er meer dan 21 miljard kilo katoen geproduceerd. Nu vind ik zelf zo’n groot getal altijd weinig tot de verbeelding spreken, en dus heb ik het even omgerekend naar een eenheid waar ik me meer bij voor kan stellen: een olifant. Het gewicht van de totale wereldwijde katoenproductie is gelijk aan dat van 5,2 miljoen Aziatische olifanten!
Nu gaf ik al aan dat katoen nogal een veeleisend soort plant is. Het prinsje onder de kledingmaterialen, zou je kunnen zeggen. Hij heeft heel veel water nodig, dat ten eerste. Voor het produceren van één kilo katoen kan dat makkelijk oplopen tot 10.000 liter, waarvan maar zo’n 2.000 liter afkomstig is van regenwater. Volgens het WWF wordt zelfs de 20.000 liter per kilo vaak gehaald. Nu vraag je je misschien af waar al dat water dan precies voor nodig is. Dat zit zo: eerst is er water nodig om de plant te laten groeien. Maar vervolgens moet de katoenbol van de plant tot stof verwerkt worden. Ook daarbij wordt water gebruikt. En tot slot is er ook voor het verven en weer schoonspoelen van de stof water nodig. Als we uitgaan van die 10.000 liter kom je voor de totale wereldwijde katoenproductie op 280 miljard zwembaden vol water. Mijn hoofd stuitert ervan.
Om je een voorbeeld te geven van de gevolgen die het gebruik van al dat water heeft, neem ik je even mee naar Oezbekistan. Tot ongeveer 1950 lag daar één van de grootste meren ter wereld, het Aralmeer. Langs het Aralmeer werden katoenplantages aangelegd. Oezbekistan groeide uit tot een groot katoenproducent: nummer zes op de wereld qua hoeveelheid productie. Voor al die plantages hadden de boeren veel water nodig. En omdat het grote Aralmeer daar zo gemakkelijk in voorzag, werden er irrigatiesystemen aangelegd. Op dit moment is er van het hele Aralmeer niet veel meer over. Het is grotendeels drooggevallen, waardoor uiteraard meteen een heel ecosysteem de nek om is gedraaid, inclusief de voedselvoorziening voor de lokale bevolking. Daarbij komt dat zo’n groot meer vaak een matigend effect heeft op de temperatuur op het land eromheen. Zelfs het klimaat in Oezbekistan is dus veranderd: de zomers zijn heter en de winters zijn strenger geworden, puur en alleen vanwege de katoenproductie. In dit artikel van De Correspondent lees je hier meer over, inclusief indrukwekkende foto’s van het Aralmeer, of liever gezegd, wat daar vandaag de dag nog van over is.
Maar water is niet het enige dat het katoengewas veeleisend maakt. Om katoen te verbouwen worden ook heel veel chemicaliën gebruikt, waaronder pesticiden. In totaal wordt ongeveer 2,5% van alle landbouwgrond gebruikt voor katoen. Maar op die katoenplantages wordt, volgens het Pesticide Action Network North America, wel 10% van alle pesticiden ingezet, en wel 25% van alle insecticiden. Naar verhouding enorm veel dus. Die pesticiden moeten ertoe dienen om insecten, onkruid en andere mogelijke vijanden van de katoenplant op een afstand te houden, zodat de plant niet wordt aangevreten of overwoekerd. Anders maakt de katoenboer immers geen winst. Maar de ellende met dit soort chemicaliën is dat ze uiteindelijk terecht komen in het grondwater, de bodem, kortom: in onze ecosystemen. En omdat het gaat om stoffen die ertoe dienen dood en verderf te zaaien, doen ze dat ook in die ecosystemen, en niet alleen op de plantages waar ze aanvankelijk op worden losgelaten. Voor dieren én mensen heeft dat verstrekkende gevolgen: in gebieden waar veel katoen geproduceerd wordt lopen zij vaak ernstige gezondheidsproblemen op.
De katoenindustrie kent één heel grote speler, die de markt voor zowel katoenzaden als pesticiden al jaren domineert: Monsanto. Dit bedrijf verkoopt verdelgmiddelen aan boeren om insecten op een afstand te houden, maar heeft ook een monopolie op veel genetisch gemodificeerde katoenzaden. Zo kwam Monsanto bijvoorbeeld met het zogenoemde Bt-katoen op de markt. Deze katoenvariant zou resistent zijn tegen insecten, en het loonde volgens Monsanto dus zeker de moeite om als boer een ‘bescheiden’ schuld op te bouwen, om te investeren in deze mooie zaden. Na een paar jaar ontwikkelden insecten resistentie tegen de nieuwe soort. Boeren gingen opnieuw pesticiden kopen (vaak van datzelfde bedrijf, Monsanto), en bleven zitten met hoge schulden. In de katoensector plegen veel boeren zelfmoord omdat zij zich geen raad meer weten met hun financiële situatie. Monsanto profiteert intussen rustig door.
Met het energiegebruik valt het volgens Milieucentraal wel mee bij de katoenplant. Zij schatten in elk geval in dat de bijdrage van katoenproductie aan klimaatverandering relatief bescheiden is. Behalve in Oezbekistan natuurlijk, maar daar hebben we het al over gehad. Een kanttekening daarbij is overigens dat katoenplantages na de oogst soms verbrand worden, om vervolgens nieuw gewas in te kunnen zaaien. Een efficiënte methode, maar wel één die veel CO2 uitstoot tot gevolg heeft. Dan de productiviteit. Na wat zoeken op internet vond ik een blog waar katoenproducenten een schatting maakten van de hoeveelheid planten die nodig is om één sok te maken (hier kun je het nalezen). Voor een baal katoen (ca. 227 kilo) is ongeveer een hectare aan planten nodig, dat zijn er zo’n 50.000. Voor één kilo stof komen we dus op ongeveer 220 katoenplanten uit.
Gelukkig wordt er steeds meer biologisch katoen verbouwd. Dat is gunstig wat betreft de chemicaliën, want voor biologisch katoen mogen alleen natuurlijke bestrijdingsmiddelen worden gebruikt. Maar de productiviteit wordt er wel door verlaagd: er sneuvelen meer planten door bijvoorbeeld insecten. Je hebt bij biologisch katoen meer planten (en dus ook meer land en water) nodig voor dezelfde hoeveelheid stof. De meest strenge keurmerken voor biologisch katoen houden ook hier rekening mee, bijvoorbeeld GOTS en BCI. Meer over het verschil tussen gewoon en biologisch katoen lees je hier.
Hennep wordt gewonnen uit een plant die familie is van de cannabisplant, maar minder van de stof bevat die de effecten van wiet teweeg brengt. Volgens deze site werd tot 1920 maar liefst 80% van onze kleding van hennep gemaakt! Hennep kan gebruikt worden voor dezelfde soort kleding als katoen, maar is een wat steviger vezel. Daarom is hennep bijvoorbeeld zeer geschikt om spijkerbroeken van te maken. Maar ja, onze moderne smaak vraagt in veel gevallen om zachte, flexibele stoffen. Misschien is hennep daarom uit de mode geraakt. Daarbij hielp het niet dat in de twintigste eeuw vaak een verbod werd opgelegd op het verbouwen van hennep, omdat de plant verward werd met de cannabisplant. Tegenwoordig is dat in veel landen niet meer het geval. Een voordeel voor de boeren die hennep verbouwen is dat het gewas relatief veel geld oplevert: zo’n tien keer zoveel als graan bijvoorbeeld.
Voor het milieu zou meer hennep productie (in plaats van katoen) eveneens gunstig zijn, want hennep is een stuk milieuvriendelijker. Deze plant heeft veel minder water nodig dan de katoenplant, en ook pesticiden hoeven veel minder te worden ingezet om hennep te kunnen verbouwen. Datzelfde geldt voor kunstmest. Omdat de plant diepe wortels heeft, waarmee de aarde als het ware bij elkaar wordt gehouden, is er ook geen sprake van bodem erosie: hennep helpt juist om erosie te voorkomen. Daarnaast heeft de hennep plant nóg een nuttige eigenschap: de wortels helpen de grond als het ware schoon te houden. Op deze pagina noemden we al dat in Tsjernobyl hennepplanten worden ingezet, die de nucleaire vervuiling van de grond opruimen. Op dezelfde pagina noemden we een aantal belangrijke voordelen van de hennep plant:
De productiviteit van hennep is een stuk hoger dan die van katoen: per hectare kan zo’n 5 tot 10 ton aan vezels gewonnen worden: ca. 4500 kilo. Opnieuw een schril contrast met de 227 kilo per hectare van de katoenplant. Toch zijn er ook bij hennep wel wat opletpuntjes te noemen. Allereerst: om van de plant een vezel te maken die voor kleding gebruikt kan worden, worden tegenwoordig vaak chemische processen ingezet. Daardoor kan toch een wat zachter soort stof geproduceerd worden. De meeste hennep komt tegenwoordig uit China, en daar is deze chemische productiemethode populair. Daarnaast kun je je afvragen hoe het in China staat met de arbeidsomstandigheden op hennepplantages of bij de verwerking van de stof. Er bestaan ook milieuvriendelijker productiemethodes: Hemptown Clothing en de Canadian federal science organization (NRC) hebben samen een methode ontwikkeld waarbij natuurlijke enzymen worden ingezet om een zachte kledingvezel te maken. Het eindproduct wordt Crailar genoemd.
Al met al kunnen we stellen dat hennep een veel duurzamer alternatief is voor katoen. Het is vaak wel wat duurder, maar gaat door de stevigheid van de vezel ook langer mee.
Je weet natuurlijk al dat je voor wol schapen of geiten nodig hebt. Voor de milieubelasting van wol betekent dat nogal wat: een schaap of geit onderhouden vereist land, water en voeding, en gaat gepaard met de nodige uitstoot van broeikasgassen via de mest. Wol kent daardoor een hogere bijdrage aan klimaatverandering dan veel andere stoffen. Ook het gebruik van grondstoffen is dus niet gering. Daarnaast krijgen dieren die voor wol gehouden worden, nogal eens uit voorzorg antibiotica of andere chemicaliën toegediend. Slecht voor het ecosysteem, want hoe meer antibiotica er gebruikt worden, hoe sneller bacteriën resistentie tegen deze antibiotica ontwikkelen. Chemicaliën die gebruikt worden tegen vlooien en luizen zijn zeer schadelijk voor andere dieren in de omgeving, zoals vissen of kikkers, en zouden zelfs de hormoonhuishouding bij mensen kunnen verstoren (daar wordt, vermoedelijk door de grote industriële belangen, helaas maar weinig onderzoek naar gedaan). Volgens dit artikel vertonen arbeiders die langdurig met deze chemicaliën in contact komen symptomen van angst, depressie, boterosie en aangetaste zenuwen.
Wolproductie gaat daarnaast vaak gepaard met het nodige dierenleed, door dit gebruik van chemicaliën, maar ook doordat er vaak maar beperkt de ruimte is voor deze dieren om vrij rond te lopen. En oh ja, in sommige gevallen krijgen de dieren ook nog eens medicijnen toegediend om sneller te groeien. Recentelijk is ook het risico op overbegrazing (en daarmee, bodemerosie) toegenomen. Op sommige plaatsen sterven door de temperatuurstijging namelijk meer dieren, waardoor boeren grotere kuddes gaan houden. Op deze pagina leggen we dat verder uit.
Een paar bekende wolsoorten zijn Merino (van het Merinoschaap) en Kashmir (afkomstig van geiten). Merinoschapen produceren relatief veel wol (zo’n 5 kilo per jaar – tegenover een gemiddelde van 1,5 kilo per jaar onder andere schapenrassen). De wol heeft wel een vettig laagje dat het schaap beschermt tegen kou. Dit moet met veel heet water en chemische middelen verwijderd worden. Bij Kashmir treedt een ander probleem op: de wol die hiervoor wordt gebruikt is de ‘onderlaag’ in de geitenvacht, die opnieuw beschermend werkt tegen kou. Deze vacht wordt niet afgeschoren, maar uit de geitenhuid getrokken. De geit is daar zelf uiteraard niet bijzonder blij mee (voor bewijs, neem een kijkje op youtube). Bovendien heb je voor één Kashmir sjaal de wol van maar liefst drie geiten nodig. Kun je toch écht niet zonder, kijk dan eens bij www.noyafibers.com. Tot slot noemen we nog de Alpacawol. Deze is milieuvriendelijker dan andere wolsoorten, omdat het vettige, beschermende laagje niet aanwezig is (en dus ook niet verwijderd hoeft te worden), en omdat Alpaca’s bij het grazen geen planten uit de grond trekken, maar afsnijden met hun gebit. Daardoor treedt bodemerosie bij deze begrazing niet op.
Bij het verdere productieproces om van de wol een mooie, draagbare stof te maken, gaat het gebruik van chemicaliën vrolijk verder. De wetenschap draagt haar steentje bij met innovatieve, chemisch bewerkte wolsoorten als Sportwool™, Woolscience™, Sensory Perception Technology™ en Arcana™, voor uiterst belangrijke zaken zoals minder kreukgevoeligheid en wol waarin je kunt sporten. Bij dit soort stoffen wordt de wolvezel zelf met chemische processen veranderd, waardoor bijvoorbeeld water beter geabsorbeerd wordt. En dan is er natuurlijk nog het verven. Dit kan met natuurlijke verfstoffen, maar waarom natuurlijk als het ook chemisch kan. Vaak is de chemische variant beter verkrijgbaar en goedkoper. Bij dit soort verwerkingsprocessen is daarnaast opnieuw veel water nodig.
Mocht je echt graag iets van wol willen kopen, kies dan het liefst voor gerecyclede wol. Als je die niet kunt vinden, dan is biologische wol een goed alternatief. Daarbij worden, voor de dieren zelf en het land waarop ze grazen, geen onnatuurlijke chemicaliën gebruikt, en is het verdere productieproces eveneens gebaseerd op natuurlijke (verf)stoffen.
Leer is een materiaal dat lang meegaat, dat zeker. Maar het productieproces is niet eenvoudig, en niet om vrolijk van te worden. Vaak wordt leer gemaakt van de huid van koeien die ook voor het vlees worden geslacht. Veel consumenten redeneren dan ook: leer is slechts een bijproduct, het kost geen extra dierenlevens. Of dat helemaal klopt is moeilijk na te gaan. De huid van een dier is meestal meer waard dan het vlees, dus voor boeren is er zeker alle reden om vooral voor de huid te slachten. Daarnaast hangt het er maar net vanaf wat voor soort leer je koopt: eet je bijvoorbeeld geen kalfsvlees, houd er dan rekening mee dat het zachtste leer van kalfshuid wordt gemaakt. In dit artikel las ik dat kalveren soms zelfs uit de baarmoeder van de koe weggesneden worden, omdat dit het zachtste leer oplevert. Een gruwelijke praktijk als je het mij vraagt, en in dit geval kun je ook moeilijk spreken van leer als bijproduct. Daarnaast de moeite van het overwegen waard: eet je alleen biologisch vlees, maar koop je wel leer, dan is de kans groot dat dat leer gewoon van bio-industrie koeien afkomstig is. Dan draagt je aankoop dus bij aan een industrie die je met jouw vleesconsumptie juist wil vermijden. Gek genoeg is inmiddels bij een biefstukje in de supermarkt altijd netjes aangegeven of het om biologisch vlees gaat, maar is dat bij leer niet het geval. Daarnaast zijn er natuurlijk nog veel andere diersoorten waar leer van gemaakt kan worden, zoals de Struisvogel. De Struisvogelhuid levert ongeveer 80% van de winst op, het vlees de overige 20%. Hier is vlees dus eerder het bijproduct en het leer het hoofdproduct.
Wanneer het dier in kwestie eenmaal van het leven beroofd is, kan de bewerking van de huid beginnen. En ook dit onderdeel van het productieproces is niet bepaald iets om over naar huis te schrijven. Het leer moet eerst worden voorbereid voor het looien, waarbij het soms wordt gebleekt, en vervolgens kan het looien zelf beginnen. Dat looien dient ertoe om het leer soepel te maken: onbewerkt leer droogt op tot een hard en ‘uitgedroogd’ materiaal. Voor een tas of een paar schoenen zou je daar weinig aan hebben. Tot slot wordt het leer vaak geverfd (na looien met chroom is het blauw van kleur) en bewerkt met een ‘finish’, om het waterafstotend te maken.
Leerlooien is een enorm chemisch proces, waarbij voornamelijk veel chroom wordt gebruikt. Per ton leer komen er kilo’s chroom (1,5 tot 8 kilo volgens wikipedia) in het rivier- en grondwater terecht. In Nederland horen we de laatste tijd veel over chroom-6 in het nieuws, omdat dit vroeger in verf werd gestopt en behoorlijk giftig is. Arbeiders die met deze stof in aanraking zijn gekomen ondervinden daar nu de gevolgen van: zij kunnen longkanker, neuskanker en neusbijholtekanker, Chroom-6 gerelateerd allergisch contacteczeem, Chroom-6 gerelateerd allergisch astma en allergische rhinitis, en Chronische longziekten (COPD, longfibrose, interstitiële longaandoeningen) oplopen. Ook kan chroom-6 zorgen voor perforatie van het neustussenschot door chroomzweren. De effecten op voortplanting en embryonale ontwikkeling zijn volgens het RIVM nog niet voldoende onderzocht. Hoewel chroom-6 inmiddels in Europa en de VS niet meer gebruikt mag worden, is er in China, India en andere Aziatische landen nog volop ruimte om met deze stof te werken.
Er bestaan ook natuurlijke stoffen die het chroom in de leerproductie kunne vervangen (dan spreek je van ‘ecoleer’), maar dat gaat langzamer en levert een minder zacht soort leer op. Meestal geeft de producent dus de voorkeur aan chroom, waarmee het leer in één dag gelooid kan worden. De documentaire The True Cost laat zien hoe het leven eruitziet langs rivieren waar het water vervuild is door leerproductie. Een exorbitant groot aantal inwoners wordt geboren met een handicap of leidt aan een vorm van kanker. De inwoners van deze dorpen drinken het vervuilde water en wassen zich ermee, omdat zij het geld niet hebben om gezuiverd water te kopen. Hun levens worden erdoor verwoest. Uiteraard beïnvloed dat vervuilde water niet alleen mensenlevens, maar vernietigt het ook lokale ecosystemen.
Linnen is één van de weinige stoffen die gewoon in Europa geproduceerd kan worden: het komt van de Vlasplant, die je bijvoorbeeld in Noord-Frankrijk veel tegenkomt. Die vlasplant kan in zijn geheel gebruikt worden voor verschillende producten (naast linnen bijvoorbeeld ook touw, lijnolie en spaanplaat). Net als Hennep en Bamboe is Vlas een soort die weinig water en pesticiden nodig heeft. En als de kledingproductie ook in Europa plaatsvindt (jammer genoeg is dat vaak niet zo), heb je voor Linnen dus veel minder vervuilend transport nodig dan voor andere materialen. Nadeel van linnen is dat het snel kreukt en dat je het dus vaak moet strijken. Daardoor veroorzaakt het toch nog iets meer CO2 uitstoot.
Vlas wordt niet op grote schaal tot linnen verwerkt omdat het productieproces minder efficiënt is dan dat van bijvoorbeeld katoen. De vlasvezel is veel steviger en stugger dan de katoenvezel, en er zijn speciale, dure machines nodig om er stof van te maken. Het vlas wordt ondergedompeld in water of in bossen op het land gelegd, waardoor een rottingsproces start dat de vezels ‘losmaakt’ uit de plant. Daarna volgt een serie van mechanische bewerkingen om de vezels tot een draad te spinnen. Omdat de bewerking tot stof dus mechanische handelingen vereist in plaats van chemische, is er bij linnen nauwelijks sprake van giftige of vervuilende stoffen. In totaal wordt er wereldwijd zo’n 650 ton linnen geproduceerd (ongeveer 1% van de totale kledingproductie), waarvan ongeveer twee derde in China en één derde in Europa. In dit artikel lees je meer over de productie van linnen.
Zijde is een prachtig materiaal. Het is sterker dan staal, enorm zacht, en heeft een luxe uitstraling. Geen wonder dat de zijderups zich thuis voelt in een cocon die van zoiets fijns gemaakt is. In de natuur verandert de zijderups in die cocon in een mot, en breekt hij daarna door de cocon heen om uit te vliegen. Bij zijdeproductie is dat niet de bedoeling, omdat de mot daarmee de zijdedraad waar de cocon uit bestaat, breekt. Want dat is precies het bijzondere van een zijdecocon: die bestaat uit één doorlopende draad, waardoor er zo’n mooie stof van gemaakt kan worden. Om zijde te produceren wordt de cocon, met rups en al, een paar minuten gekookt, waardoor de rups sterft voor hij een mot kan worden. Door dat koken breekt ook de lijm af die de zijderups gemaakt heeft om zijn zijdedraad tot een hechte cocon te vormen. De zijdedraad wordt weer afgewikkeld en er wordt stof van gemaakt.
Die zijdedraadjes van één cocon zijn behoorlijk dun. Daardoor heb je voor een halve kilo zijde, wel 2000 tot 3000 cocons nodig. En de rupsen die al die cocons produceren, moeten gevoerd worden met bladeren van de moerbeiboom, het enige voedsel dat ze eten. Al met al is er daardoor behoorlijk wat organisch materiaal (en dus land en water) nodig om zijde te maken. Tel daar vervolgens nog het bleken en verven van de stof bij op, en je hebt een enorm milieubelastend productieproces.
Aan het dierenleed is gelukkig wel iets te doen: er bestaan namelijk ook wilde zijderupsen, waarvan de cocons ‘geoogst’ kunnen worden nadat de mot al is uitgevlogen. De zijde van deze wilde soort heet Tussahzijde. Nadeel blijft natuurlijk dat je nog steeds enorm veel cocons nodig hebt om hier een lapje stof van te maken.
Bamboe is een snelle groeier die weinig water nodig heeft: het is een grassoort, van nature veel te vinden in Afrika, Azië, Afrika en Latijns-Amerika, maar ook prima te verbouwen in andere gebieden. Omdat grassoorten snel groeien kun je in weinig tijd (en zoals gezegd met weinig water) enorm veel vezel kweken. En net als hennep is bamboe geen veroorzaker van, maar juist een oplossing voor bodem erosie. Dat komt door het uitgebreide netwerk van wortels in de grond dat bij bamboeplanten aanwezig is. Dat netwerk heeft nog een belangrijk voordeel: het blijft bestaan wanneer bamboe wordt geoogst, waardoor het niet eens nodig is om opnieuw in te zaaien. Bamboe groeit gewoon vanzelf weer aan. Vergelijk nog even met de katoenplantages, die soms verbrand worden om nieuw gewas in te kunnen zaaien. Bamboe is daarnaast van nature goed bestand tegen insecten en andere plagen. Je hebt dus weinig pesticiden nodig om bamboe te verbouwen.
Helaas betekent dat niet dat er nooit pesticiden gebruikt worden op bamboeplantages. Op The Guardian vond ik hier een informatief artikel over. Bamboe wordt vooral verbouwd in China. Er zijn wel ongeveer 100 bamboesoorten die gebruikt worden voor commerciële doeleinden, maar vanuit efficiëntie oogpunt is het voor de boeren voordelig om de plant als een zogenoemd monocrop te verbouwen: hectaren vol van precies dezelfde soort plant. Dat verhoogt de kans op plagen. Enter: de pesticiden. Daarnaast kunnen pesticiden, ook bij een plant die zelf een uitstekend afweersysteem heeft ontwikkeld, nog steeds de opbrengst van het gewas iets verhogen. En dus wordt daar grif gebruik van gemaakt. Een ander ironisch fenomeen: in China wordt nu zelfs bamboebos gekapt om er landbouwgrond voor, juist, het verbouwen van bamboe voor in de plaats te laten komen. En omdat China nu niet bepaald transparant is over dit soort productieprocessen (mocht je hier meer over willen weten, lees dan dit artikel), is het lastig voor afnemende bedrijven om te controleren of de aan hen geleverde bamboe wel of niet schadelijk is geweest voor het milieu.
Wanneer we kijken naar de productie van vezels uit bamboe komen er opnieuw wat milieu onvriendelijke konijnen uit de hoge hoed: net als bij hennep heb je ook bij bamboe een (vaak chemisch) proces nodig om een kledingvezel te ontwikkelen. Er bestaat ook een mechanische methode, waarbij de plant fijngestampt wordt en vervolgens met natuurlijke enzymen wordt bewerkt. Maar omdat deze methode arbeidsintensief is, is ze ook duur en dus minder populair. Daarnaast krijg je op deze manier een minder zachte vezel. Bij de chemische methode wordt de plant gekookt in een bad van chemische stoffen zoals sodium hydroxide en carbon disulfide. Beide stoffen zijn schadelijk voor de gezondheid van mens en dier, en sodium hydroxide is zeer schadelijk voor onderwaterleven. Aangezien chemisch afval bij kledingproductie nogal eens in lokale rivieren gedumpt wordt is dat niet onbelangrijk.
De chemisch tot stand gekomen bamboevezel heet bamboeviscose of bamboerayon. Het is bij de aankoop van producten van bamboe dus belangrijk om op te letten of je te maken hebt met bamboevezel, dat stugger aanvoelt, of met bamboeviscose/ bamboerayon.
TencelTM is eigenlijk een merknaam: het is het geregistreerde merk dat fabrikant Lenzing heeft opgezet voor een textielsoort die Lyocell wordt genoemd. TencelTM of Lyocell (hiermee wordt dus min of meer hetzelfde bedoeld) is een stof die vergelijkbaar is met bamboe, maar dan afkomstig van houtsnippers. Die worden gewonnen uit bomen, voornamelijk de eucalyptusboom of de beukenboom. Doordat TencelTM een geregistreerd merk is is de productieketen een stuk transparanter dan die van veel andere textiel soorten. En bedrijf achter dit merk hecht gelukkig belang aan duurzaamheid: het merk TencelTM is biologisch gecertificeerd.
Volgens de officiële site van TencelTM worden de bossen en plantages voor de TencelTM-bomen duurzaam onderhouden. Bomen zijn sowieso een prima bron om kleding van te maken, in die zin dat ze veel minder water en pesticiden nodig hebben dan bijvoorbeeld katoen, én dat ze bodemerosie niet veroorzaken, maar juist tegengaan. Daar staat tegenover dat het behoorlijk lang duurt voor je een volwassen boom hebt, en dat het lastig vol te houden is om in hetzelfde tempo bomen aan te planten als bomen te kappen. Hoe Lenzing hiermee omgaat wordt op de website niet vermeld.
Voor het produceren van een textielvezel uit houtsnippers is een chemisch proces nodig. Dat zou niet erg milieuvriendelijk zijn, ware het niet dat bij TencelTM de benodigde chemicaliën voor meer dan 99% kunnen worden opgevangen en hergebruikt. Ze komen dus nauwelijks terecht in de natuurlijke omgeving. Meer over het productieproces kun je hier vinden.
De uiteindelijke stof is qua zachtheid vergelijkbaar met zijde. Het houdt daarnaast de warmte goed vast in de winter en koelt je lekker af in de zomer. Het is ook minder kreukgevoelig dan bijvoorbeeld katoen, water absorberend maar ook sneldrogend, en je kunt het op lage temperaturen wassen. Op deze site wordt ook vermeld dat TencelTM lekker blijft ruiken, omdat bacteriën er minder snel op groeien dan op synthetische stoffen. Maar dat verschil geldt in het algemeen tussen synthetische en natuurlijke vezels, en is dus geen speciale eigenschap van TencelTM.
We schreven het in één van onze blogposts eerder al: dit materiaal is qua productie en onderhoud behoorlijk milieuvriendelijk, en een uitstekend alternatief voor katoen. Wanneer je met TencelTM te maken hebt is dat in elk geval een gegeven. Wel is van belang dat er meer producenten zijn die Lyocell maken. Of zij allemaal even duurzaam zijn als TencelTM hebben we niet kunnen achterhalen.
Bij onze uitleg over bamboe noemden we Viscose al even: dit is een stof gemaakt van houtvezels. Heb je te maken met bamboe of eucalyptushout, dan is het productieproces relatief milieuvriendelijk. Bij andere houtsoorten is dat minder goed te zeggen, omdat het er dan erg vanaf hangt hoe het hout precies verbouwd wordt. Bij eucalyptushout, gebruikt voor het maken van de viscosestof TencelTM, geldt dat in het bijzonder, omdat daar ook de chemicaliën hergebruikt worden.
Een voordeel van viscose ten opzichte van andere synthetische materialen is ook dat er geen chemicaliën in het eindproduct zitten. De vezels dragen dan ook niet bij aan de plastic soep.
Piñatex® is misschien wel de nieuwste onder de kledingmaterialen: het is een leerachtige stof gemaakt van de bladeren van de ananasplant. Die bladeren worden normaal gesproken weggegooid en vaak vervolgens verbrand. Het idee om van deze afvalstroom een nieuw product te maken kwam van Dr. Carmen Hijosa, die zich stoorde aan de milieu onvriendelijke leerproductie in de Filipijnen en op zoek ging naar een alternatief. Ze werd daarbij geïnspireerd door een traditioneel proces van kleding maken, waarbij organisch materiaal werd gebruikt. Haar bedrijf, Ananas Anam, is inmiddels een succesvolle speler, en voor het ontwikkelen van Pinatex® ontving Hijosa de Cartier Women’s Initiative Award (sustainable innovation – 2015) en de Innovate UK women in innovation award (sustainable materials – 2016).
Omdat Piñatex® voornamelijk een afvalstroom als grondstof gebruikt, is het een behoorlijk milieuvriendelijk alternatief met een hoge productiviteit: je hebt eigenlijk een ‘gratis’ extra product, omdat die ananas toch wel verbouwd wordt. Voor een vierkante meter materiaal zijn de bladeren van 16 ananasplanten nodig. Bij Piñatex® is er daarnaast geen sprake van dierenleed, een belangrijk verschil met leer. Helaas is Piñatex® niet biologisch afbreekbaar. Dat komt doordat er in het productieproces twee stoffen aan de ananasbladeren worden toegevoegd: PLA (Polylactic Acid) en een kunstmatige hars gemaakt van petroleum (olie). PLA is beter bekend als bioplastic: het wordt gemaakt van biologisch afbreekbaar materiaal. Het is echter niet onomstreden: het Verenigde Naties Milieu Programma deed onderzoek naar PLA en concludeerde dat deze plasticsoort net zoveel bijdraagt aan plastic in de oceaan en het verstoren van maritieme ecosystemen als andere soorten plastic. Het tweede toegevoegde product, de kunstmatige hars, heeft dezelfde nadelen als andere producten afkomstig van petroleum: het draagt bij aan klimaatverandering en is zeer schadelijk wanneer het in het milieu terecht komt.
Ook Econyl® is een materiaal dat gemaakt wordt van afval: van nylon producten die in zee terechtkomen, zoals afgedankte visnetten, om precies te zijn. Deze visnetten en andere nylon materialen zijn geduchte moordenaars voor allerlei vissen en andere dieren wanneer ze in de oceaan achterblijven. De winnende foto in de categorie Natuur van World Press Photo 2017 maakte dit treffend en pijnlijk zichtbaar: deze foto toont een schildpad die volledig vast is komen te zitten in een turquoise nylon visnet.
Om van dit zwerfafval uit de oceaan een nieuwe stof te maken wordt het afval verzameld, schoongemaakt en verpulverd, waarna de vezels chemisch bewerkt kunne worden om er ‘nieuw’ nylon van te maken: de moleculen worden als het ware afgebroken en vervolgens weer opnieuw opgebouwd. Net als bij Viscose zijn er dus wel wat chemicaliën nodig, maar de productiviteit is hoog (‘gratis’ grondstof) en deze stof bespaart een hoop dierenleed. Op deze pagina vind je een lijstje met merken die gebruik maken van Econyl in hun collectie.
Polyester wordt gemaakt van ruwe olie. Het uit de grond halen van olie is, zoals wellicht bekend, geen pretje voor moeder natuur. De bodem wordt er ernstig door overhoop gehaald en er worden chemicaliën gebruikt, onder andere om de olie goed te scheiden van andere stoffen in de bodem. Omdat olie op specifieke plekken op de aardbol gewonnen wordt, komt er ook het nodige transport bij kijken.
Maar eenmaal aangeland in een polyesterfabriek valt het met de milieu impact nog mee: voor de productie van polyester worden minder chemicaliën en water gebruikt dan voor de productie van katoen. De olie wordt stevig verhit, en middels een chemische reactie wordt een soort plastic gemaakt. Dit wordt gekoeld en in kleine stukjes gebroken, waarna het opnieuw verhit wordt tot een soort siroop, die door een apparaat geduwd kan worden dat iets weg heeft van een douchekop: op die manier worden lange draden geproduceerd. Hier lees je meer over het productieproces van polyester.
Zoals ik al zei: polyester is dus in feite plastic. Het draagt dan ook flink bij aan de plastic soep. Bij elke wasbeurt komen er duizenden kleine plastic deeltjes los, die in het milieu terecht komen. Omdat polyester niet biologisch afbreekbaar is, betekent het weggooien van polyester kleding in feite dat je een stuk plastic weggooit. Voor het gebruik heeft de stof wel wat voordelen: het absorbeert nauwelijks water, vlekt minder snel dan natuurlijk materiaal, en kreukt nauwelijks. Daar staat tegenover dat het minder ‘ademt’ dan de meeste natuurlijke materialen.
Als polyester niet gemengd wordt met andere materialen, is het redelijk goed te recyclen. Jammer genoeg is dat mengen nou juist iets dat de industriegoeroes graag doen. En verschillende soorten vezels weer fatsoenlijk uit elkaar halen om te recyclen is nu eenmaal praktisch onmogelijk. Maar goed, polyester zelf wordt tegenwoordig ook steeds vaker gemaakt van gerecycled plastic: hier zie je hoe dat in z’n werk gaat. Dat is uiteraard beter voor het milieu dan nieuw plastic vervaardigen, en een makkelijke kostenbesparing voor de fabrikant. Verhitten blijft wel nodig, en enige chemische bewerking om de etiketten van plastic flesjes los te weken ook, maar verder is deze gerecyclede variant een behoorlijk duurzaam alternatief.
Elastaan, ook wel bekend als spandex, of onder de merknaam Lycra©, lijkt erg op polyester. Ook elastaan wordt van ruwe olie gemaakt. Het productieproces ziet er wel wat anders uit: elastaan wordt niet gemaakt door de ruwe olie eerst om te zetten in hard plastic, zoals polyester. De ruwe olie wordt verhit en gemengd met chemicaliën, en vervolgens drooggesponnen. Zo ontstaat een zeer flexibele draad: elastaan kan vele malen worden uitgerekt (wel meer dan 5 keer) zonder haar oorspronkelijke vorm te verliezen. Vandaar ook dat het een populair materiaal is voor het maken van sportkleding.
Elastaan is geen extreem slecht materiaal wanneer je het vanuit sociaal en milieu oogpunt bekijkt, maar erg milieuvriendelijk is het ook niet. Het grootste nadeel van elastaan, vanuit milieu oogpunt bezien, is het grootschalige gebruik van chemicaliën dat nodig is in het productieproces. Chemicaliën zijn nodig om de olie om te zetten in een textielsoort, maar ook om de stof vervolgens te beschermen (bijvoorbeeld door haar meer waterafstotend te maken), te verven, gladder te maken zodat de draden niet aan elkaar plakken, etc. Daarnaast moet de ruwe olie flink verhit worden, waardoor het energieverbruik hoog is. En ook elastaan draagt flink bij aan de plastic soep, doordat ook bij het wassen van elastaan kleine plasticdeeltjes vrijkomen die zich uiteindelijk ophopen in de oceaan. Tot slot: ook elastaan is niet biologisch afbreekbaar, dus als het niet gerecycled wordt levert het bij weggooien opnieuw milieuproblemen op.
Op deze pagina schreven we al dat er tegenwoordig ook een andere grondstof dan ruwe olie wordt gebruikt om elastaan te maken: suiker. Het bedrijf dat eigenaar is van het merk Lycra© heeft deze nieuwe variant in 2015 op de markt gebracht. Dit is echter nog niet doorgedrongen tot de mainstream. En uiteraard blijft het gebruik van chemicaliën ook hier noodzakelijk, al is het verbouwen van suiker natuurlijk vele malen minder milieubelastend dan het oppompen van olie.
Tot slot: zijn er milieuvriendelijker alternatieven voor dit materiaal op de markt? Heel simpel gezegd is het antwoord: nee. Het lastige is dat de eigenschappen van elastaan nog altijd behoorlijk uniek zijn. Sportkleding wordt ook wel eens gemaakt van bamboe, merinowol of tencel, maar deze alternatieve stoffen zijn een stuk minder rekbaar dan elastaan. Voornaamste tip hier is dus: probeer spaarzaam te zijn met het kopen van kleding die van elastaan gemaakt is, was zo verantwoord mogelijk, en gooi je elastaan kleding nooit zomaar in de prullenbak, maar recycle via een tweedehandswinkel of kledingbak.
Een derde soort ‘polyamide’ (dat wil zeggen: synthetische kleding die in feite van plastic gemaakt is) is nylon. Het productieproces van nylon lijkt heel erg op dat van polyester. Ook bij nylon wordt eerst middels een chemische reactie (onder sterke verhitting) plastic gemaakt, wordt dit opgebroken in kleine stukjes en opnieuw flink verhit, om er vervolgens draden van te spinnen. De moleculen waar nylon van gemaakt is zien er iets anders uit dan polyester-moleculen, waardoor ook de eigenschappen van de stof wat anders zijn. Nylon is bijvoorbeeld een stuk sterker. Vandaar dat het gebruikt wordt om parachutes van te maken. Het is daarnaast sterk waterafstotend, wat bijvoorbeeld handig is bij het maken van een paraplu.
Nylon is natuurlijk vooral bekend vanwege het gebruik van deze stof in panty’s. Doordat dit materiaal zo sterk is kun je zelfs van hele dunne draden stof maken, ideaal voor de dunne laag die je voor een panty wil hebben. Nu is die panty ook meteen één van mijn persoonlijke grote frustraties als kledingconsument: hoewel ik zo duurzaam mogelijk probeer te shoppen, komen ook mijn panty’s met de snelheid van het licht vol te zitten met ladders. Niet zelden moet ik een panty na twee of drie keer dragen weggooien. Daarom heb ik wat extra onderzoek verricht naar het duurzaam kopen én recyclen van panty’s. De bevindingen deel ik hier graag met jullie.
Wat betreft duurzaam kopen: een alternatief materiaal vinden voor panty’s is lastig, omdat (net als bij elastaan) de eigenschappen van de stof behoorlijk uniek zijn. Gelukkig is er wel een bedrijf dat zich volledig heeft toegelegd op het maken van gerecyclede panty’s: Swedish Stockings. De panty’s van dit merk zijn gemaakt van gerecycled nylon. Ze zijn een stuk duurder dan de standaard panty’s die je bij bijvoorbeeld de Hema koopt, maar uit persoonlijke ervaring kan ik vertellen dat ze ook een stuk minder snel ladderen. Per saldo ben je dus niet duurder uit.
Dan het recyclen: voor panty’s en andere producten van nylon geldt net als voor elastaan en polyester dat het niet biologisch afbreekbaar is. Recyclen is dus heel belangrijk. Dat kun je doen door je panty in een kledingbak te gooien: ook al zit er een ladder in. Zo’n panty wordt natuurlijk niet opnieuw verkocht, maar er kunnen nog steeds andere dingen van gemaakt worden, zoals vulling voor (auto)stoelen en banken! Een andere optie is om je geladderde panty’s op te sturen naar het genoemde bedrijf Swedish Stockings. Zij maken er namelijk gewoon weer nieuwe panty’s van, én jij krijgt korting op je volgende aankoop! Hier zie je waar je je panty’s naartoe kunt sturen.
Samen staan we sterk! Schrijf je in voor de nieuwsbrief en blijf op de hoogte van de ontwikkelingen in eerlijke en duurzame mode. We planten een boom voor elke inschrijving! 🌳